ARKELSE VERHALEN
DUINKERKEN.
In
de
negentiende
eeuw
lag
er
midden
in
de
Rietveldse
polder
een
boerderij
Duinkerken
genaamd.
Een
naam
die
bij
alle
oud-Rietvelders
bekend
is.
Maar
in
Arkel
zullen
er
denk
ik
maar
weinigen
zijn
die
ooit
van
Duinkerken
hebben
gehoord,
laat
staan
dat
ze
weten
waar
de
boerderij
gestaan
heeft.
In
de
negentiende
eeuw
was
de
boerderij
al
heel
oud.
Wanneer
hij
precies
gebouwd
is,
is
niet
bekend,
maar
het
zou
me
niet
verbazen
als
de
oorsprong
teruggaat
naar
de
zestiende
eeuw
en
dat
hij
gebouwd
is
als
vervanging
voor
een
boerderij
die
bij
de
dijkdoorbraak
van
1571
is
verwoest.
Duinkerken
lag
zoals
gezegd
midden
in
de
Rietveldse
polder
op
een
zanddonk
die
deel
uitmaakte
van
de
Minkeloosche
donkengroep.
De
donk
stak
zo’n
1,5
meter
boven
het
maaiveld
uit, het was dus een vrij logische plaats om een boerderij te bouwen. Bij een eventuele dijkdoorbraak kon je er droge voeten houden.
Als
je
bedenkt
dat
de
Lingedijken
het
na
1571
nog
zes
keer
hebben
begeven,
geen
overbodige
luxe.
Duinkerken
was
te
bereiken
vanaf
de
Rietveldse
dijk
via
de
stoep
tussen
nr.
18
en
19
en
vandaar
liep
er
een
pad
naar
de
eerste
wetering.
Je
ging
daar
de
brug
over
en
dan
na
circa
100
meter
kwam
je
op
Duinkerken.
In
mijn
jeugd,
toen
er
nog
geen
televisie
was,
gingen
de
boeren
in
de
winter
’s
avonds
bij
elkaar
buurten
en
vertelden
elkaar
verhalen.
Ook
Duinkerken
kwam
daar
vaak
in
voor.
Als
het
de
beurt
van
mijn
vader
en
moeder
was
om
de
“buurters”
te
ontvangen,
probeerde
ik
altijd
weg
te
kruipen
in
een
donker
hoekje
achter
de
kachel
en
hoorde
zo
de
diverse
verhalen
aan.
Verhalen
over
wonderlijke
dingen
die
op
Duinkerken
waren
gebeurt.
Gruwelijk
was
het
verhaal
van
een
door
de
ratten
aangevreten
kind.
Schimmige
verhalen
over
“witte
wieven”
die,
nadat
de
laatste
bewoners
waren
vertrokken
de
heuvel
in
bezit
hadden
genomen
en
in
heldere
maannachten
over
de
heuvel
dansten.
Nee,
op
Duinkerken
was
het
niet
pluis.
Ik
kan
me
herinneren
dat
mijn
broers
me
nogal
eens
dreigden
dat
als
ik
niet
oppaste,
ze
me
wel
eens
een
nachtje
op
Duinkerken
zouden
deponeren.
Zo’n
dreigement
was
meestal
voldoende
om
me
een
poosje
in
de
pas
te
doen
lopen.
Mijn
oude
buurvrouw,
mevrouw
Goes
wist
ook
nogal
wat
verhalen
waarin
Duinkerken
een
rol
speelde.
In
de
negentiende
eeuw
woonde
er
namelijk
familie
van
haar.
Zij
vertelde
hoe
de
Franse
soldaten
er
vroeger
hadden
huisgehouden.
In
1813
toen
het
Franse
tijdperk
op
een
eind
liep,
weigerde
de
Franse
generaal
Rampon
te
vluchten
en
trachtte
de
vesting
Gorcum
te
behouden.
Franse
troepen
trokken
zich
samen
in
Gorcum.
Maar
al
die
soldaten
moesten
natuurlijk
ook
eten
en
men
ging
op
strooptocht
in
de
omliggende
dorpen
en
dus
ook
in
Arkel.
De
toenmalige
bewoners
van
Duinkerken
hadden
hun
voedselvoorraad
zo
goed
mogelijk
verborgen
in
een
grote
kelder
onder
de
boerderij.
Toen
de
Franse
soldaten
van
de
boer
voedsel
eisten,
deed
hij
voorkomen
dat
er
niets
te
halen
viel.
Maar
toen
er
een
hennepen
venstertje
om
zijn
nek
werd
gelegd
en
het
andere
eind
van
het
touw
om
een
boom
werd
geslagen
en
men
dreigde
om
zijn
hoeve
af
te
branden
en
hem
daarna
op
te
hangen
koos
hij
eieren
voor
zijn
geld
en
vertelde
waar
het
voedsel was opgeslagen. De soldaten roofden het voedsel maar waren nog niet tevreden. Waar was al het vrouwvolk gebleven, ze wilden ook wel eens een verzetje.
Inmiddels
had
een
knecht,
die
naar
Arkel
was
gevlucht,
de
heer
Oostrom,
de
Maire
van
Arkel,
gewaarschuwd.
Deze
kwam
op
zijn
paard
spoorslags
naar
Duinkerken
gereden
en
wist
de
soldaten
tot
de
aftocht
te
bewegen.
Opgelucht
haalde
de
boer
adem,
het
liep
met
een
sisser
af.
Gelukkig
hadden
de
soldaten
niet
in
de
schoorsteen
gekeken
waar
de
hammen
en
worsten
hingen,
dus
er
was
voorlopig
nog
wel
wat
te
eten.
Zijn
vreugde
was
echter
van
korte
duur,
want
na
de
Fransen
kwamen
de
Kozakken,
woeste
kerels
met
smerige
baarden
en
gehuld
in
schapenvachten.
Vuil
en
smerig
als
ze
waren,
stonken
ze
een
uur
in
de
wind.
Al
rovend
en
verkrachtend
schuimden
ze
door
onze
streek.
Toen
de
tijding
“de
Kozakken
komen”
kwam,
raakte
menigeen
in
paniek.
In
de
boerderij
waar
ik
nu
woon,
woonde
destijds
boer
Goes.
Een
dienstmeid
van
deze
boer
kreeg
het
op
haar
heupen
en
vluchtte
naar
Duinkerken.
Duinkerken
lag
daar
midden
in
de
polder
nogal
verscholen,
de
hoeve
was
van
de
dijk
af
moeilijk
te
zien.
De
meid
hoopte
daar
veilig
te
zijn
voor
de
beruchte
Kozakken.
Maar
verraders
wezen
de
Kozakken
de
weg
naar
Duinkerken,
het
daar
aanwezige
vrouwvolk
vluchtte
in
paniek
in
de
omliggende
boomgaarden
en
grienden.
De
Rietveldse
dienstmaagd
werd
echter
gegrepen
en,
volgens
mevrouw
Goes,
verkracht.
Want
zo
vertelde
ze
me
“de
meid
wier
gegrepen
en
m’n
jongske
daar
kwam
een
keindje
van”.
Toen
ik
aan
haar
schoot
gezeten
luisterde
naar
de
vele
verhalen
die
ze
vertelde
wist
ik
uiteraard
niet
hoe
dat
kwam.
Maar
later
toen
ik
de
archieven
van
de
Hervormde
kerk
in
beheer
kreeg
en
in
de
doop
en
notulenboeken
snuffelde
viel
het
me
op
dat
er
in
die
tijd
wel
erg
veel
buitenechtelijke
kinderen
werden
geboren.
Waarschijnlijk hadden de Kozakken hier in Arkel wel meer gedaan dan alleen vetkaarsen eten. En ongetwijfeld lopen er in Arkel mensen rond met Kozakkenbloed in hun aderen.
Maar
terug
naar
Duinkerken.
De
Kozakken
drongen,
gezeten
op
hun
kleine
paardjes,
de
boerderij
binnen,
sloegen
alles
kort
en
klein
en
met
hun
lange
lansen
prikten
ze
de
worsten
en
de
hammen
uit
de
schoorsteen,
waarna
ze
zich
te
goed
deden
aan
de
in
huis
aanwezige
vetkaarsen.
Waren
de
Fransen
een
plaag,
de
Kozakken
waren
een
rechtstreekse
straf
uit
de
hel.
Maar
ook
die
plaag
ging over en het leven ging verder.
Hoe
zag
het
landschap
er
in
die
dagen
uit?
Wie
vandaag
de
dag
staande
op
de
Rietveldse
dijk
uitziet
over
de
polder
ziet
niets
dan
grasland,
maar
in
de
19
e
eeuw
zag
dat
landschap
er
heel
anders
uit.
Op
de
strook
land
tussen
de
dijk
en
de
eerste
wetering
lagen
veel
hoogstamboomgaarden
afgewisseld
met
bouwland.
Over
de
wetering
was
naast
grasland
ook
bouwland
en
hier
en
daar
een
griend
te
vinden.
Ook
Duinkerken
was
omringd
door
een
boomgaardje
met
daarin
fruit,
pruimen-
en
morellenbomen
en
natuurlijk
een
notenboom
tegen
de
muggen.
Tegen
het
huis
groeide
een
druivenwingerd.
Naast
het
houden
van
vee
hield
men
zich
bezig
met
verbouwen
van
aardappelen,
bieten
en
koren.
De
boerderij
op
Duinkerken
is
in
de
dertiger
jaren
van
de
vorige
eeuw
afgebroken, op wat muurtjes en de kelder na. In de oorlog werd deze kelder nogal eens gebruikt voor het verbergen van goederen die men liever niet aan de Duitsers afdroeg.
Zo
was
er
een
Rietveldse
boer
die
een
paar
mud
aardappelen
daar
verborg.
De
aardappelen
lagen
daar
volgens
hem
veilig
verborgen,
de
Duitsers
zouden
ze
daar
nooit
vinden.
Dit
klopte,
ze
vonden
ze
inderdaad
niet,
maar
toen
hij
zijn
aardappels
ging
ophalen
waren
ze
wel
verdwenen.
Waarschijnlijk
hadden
andere
Rietvelders
zich
erover
ontfermd.
In
de
zestiger
jaren
van
de
vorige
eeuw zijn de laatste bomen op Duinkerken gerooid en is de heuvel afgegraven. Wat nog rest is de naam en de verhalen die hier en daar nog de ronde doen.
Wie
hebben
er
op
Duinkerken
gewoond?
Van
degene
die
opdracht
tot
de
bouw
heeft
gegeven,
is
niets
bekend.
In
de
negentiende
eeuw
werd
de
boerderij
bewoond
door
de
familie
van
der
Sluijs.
Op
11
februari
1791
trouwde
de
erfdochter
Aantje,
met
Gijsbert
Kuil
uit
Meerkerk.
In
1806
werd
hun
zoon
Gijsbert
Jacob
geboren.
Hij
nam
later
de
boerderij
over.
Van
hem
is
bekend
dat
hij
heeft
meegedaan
aan
de
tiendaagse
veldtocht
tegen
Belgi.
Als
herinnering
hieraan
werd
op
Duinkerken
een
door
hem
gedragen
helm
bewaard.
Hij
trouwde
op
latere
leeftijd
met
Lijsje
Verwiel,
afkomstig
uit
Hoogblokland.
Zij
kregen
één
dochter,
Aantje
geheten.
Zij
zou
de
laatste
Kuil
zijn
die
op
Duinkerken
woonde.
Het
was
een
vrolijk
en
opgewekt
deerntje.
Zij
trouwde
met
Cornelis
Goes,
een
zoon
van Dirk Goes en Anneke Donk.
Deze
Dirk
had
twee
zoons,
de
al
genoemde
Cornelis,
de
andere
zoon
heette
Dirk
Cornelis
en
dat
was
de
grootvader
van
de
bij
velen
in
Arkel
bekende,
helaas
veel
te
vroeg
overleden,
notaris
Goes.
Maar
dat
even
terzijde.
Cornelis
en
Aantje
kregen
twee
kinderen.
Kort
na
de
geboorte
van
het
tweede
kind
overleed
Cornelis
en
Aantje
stond
voor
de
keuze
de
boerderij
te
verkopen
of
zelf
door
te
boeren.
Ze
besloot
tot
het
laatste.
In
die
tijd
voor
een
vrouw
geen
geringe
opgave.
Maar
zoals
gezegd,
Aantje
was
een
opgeruimde
vrouw
die
de
handen
uit
de
mouwen
wist
te
steken.
Onder haar bezielende leiding ging het normale boerenleven op Duinkerken gewoon door. Het land gelegen naast het hare was in handen van Dirk Resoort. Een van zijn zoons, Jan geheten, ging,
als
hij
maar
even
thuis
kon
worden
gemist,
helpen
bij
het
vele
werk
op
Duinkerken.
Er
bloeide
een
warme
vriendschap
op
tussen
hem
en
Aantje
en
in
1891
besluiten
ze
om
samen
door
het
leven
te
gaan.
Uit
dit
2e
huwelijk
werden
9
kinderen
geboren.
Een
van
die
kinderen
wil
ik
straks
apart
belichten.
Om
de
een
of
andere
reden
zijn
Aantje
en
Jan
tussen
1905
en
1910
verhuisd
naar
een
boerderij
gelegen
aan
de
Rietveldse
dijk,
Schotland
geheten
en
eigendom
van
juffrouw
de
Petit
uit
Haarlem.
Deze
boerderij
was
gebouwd
in
1672
en
erg
bouwvallig.
Klagen
over
de
bouwvallige
toestand
bij
rentmeester
Floor
de
Kruik
had
weinig
effect,
maar
toen
juffrouw
de
Petit
in
1913
haar
bezittingen
kwam
controleren,
nam
Aantje
de
kans
waar
en
troonde
de
eigenaresse
mee
in
haar
woning.
Deze
schrok
zo
dat
zij
nog
diezelfde
maand
aan
de
firma
Van
Eijl
uit
Kedichem
opdracht
gaf
voor
het
bouwen
van
een
nieuwe
boerderij.
In
deze
boerderij
woont
tegenwoordig
Jan
Duizer.
De
gevelsteen
met
de
naam
Schotland
is
achter
in
de
nieuwe
boerderij
ingemetseld.
Een
aantal
jaren
later
zijn
Aantje
en
Jan
gestopt
met
het
boerenbedrijf.
Duinkerken
is
nog
een
aantal
jaren
bewoond
geweest
door
daggelders,
maar
raakte
ernstig
in
verval
en
werd
vlak
voor
de
tweede
oorlog
afgebroken.
Jan
Resoort
was
van
1914-1938
bestuurslid
van
het
Rietveldse
polderbestuur,
waarvan 18 jaar als voorzitter.
Maar
nu
terug
naar
de
dochter
die
ik
apart
wil
belichten.
Velen
van
de
Arkelaren
van
nu
hebben
haar
gekend.
Het
betreft
de
onlangs
op
101-jarige
leeftijd
overleden
Janna
van
‘t-Hart-Resoort,
de
moeder
van
Aantje
Gaikhorst
-van
’t
Hart
die
op
Schotdeuren
woont
en
de
grootmoeder
van
onze
voorzitter
Henk
Gaikhorst.
Janna
werd
geboren
op
10
maart
1899
en
op
7
mei
van
datzelfde
jaar
in
de
Koepelkerk
gedoopt.
Op
Duinkerken
had
ze
een
onbezorgde
jeugd.
Het
was
een
ondernemend
meisje
dat
graag
alles
wist.
Als
4-jarig
kind
vond
ze
de
wereld
rondom
de
boerderij
te
klein,
ze
wilde
wel
eens
verder
kijken.
Maar
ja,
op
die
leeftijd
trek
je
de
wereld
nog
niet
in.
Op
originele
wijze
wist
ze
echter
haar
blikveld
te
verruimen.
In
die
tijd
was
aannemer
Van
Eijl
bezig
met
herstelwerkzaamheden
aan
de
boerderij.
Een
ladder
die
in
de
weg
stond
was
tegen
de
kap
van
de
hooiberg
geplaatst.
Tijdens
het
koffiedrinken
zag
de
kleine
Janna
haar
kans
schoon.
Parmantig
klauterde
ze
de
ladder
op
en
bovengekomen
stapte
ze
op
de
kap
en
klom
over
het
schuine
dak
helemaal
naar
de
nok.
Boven
gekomen
zag
ze
vol
verbazing
hoe
groot
de
wereld
wel
was.
Ze
zag
de
Linge
met
daarop
de
zeilschepen
en
daartussen
ook
nog
een
schip
dat
werd
voortbewogen
door
een
hakkepuffend
‘oliemotortje’
Ze
zag
Gorcum
liggen,
Meerkerk
en
Leerdam,
al
zal
ze
de
namen
van
die
plaatsen
nog
wel
niet
gekend
hebben,
ze
wist
niet
dat
de
wereld
zo
groot
was.
Vol
verbazing
bleef
ze
kijken,
het
angstige
geroep
van
haar
moeder
hoorde
ze
niet.
Ze
keerde
pas
tot
de
werkelijkheid
terug
toen
haar
vader,
die
inmiddels
omhoog
was
geklommen,
haar
met
een
zucht
van
verlichting
in
zijn
armen
sloot.
Wat
vader
en
moeder
tegen
haar
hebben
gezegd
toen
ze
weer
veilig
op
de
grond
stond,
vermeld
de
historie
niet,
maar
de
kleine
Janna
werd
vanaf
die
dag
angstvallig
in
de
gaten
gehouden.
Als
Janna
vijf
jaar
wordt
is
het
uit
met
de
pret.
Ze
moet
naar
school.
In
die
tijd
een
hele
onderneming.
Tegenwoordig
worden
kinderen
als
ze
verder
dan
vijfhonderd
meter
van
school
wonen
of
als
er
een
spatje
regen
valt
met
de
auto
gebracht.
Maar
in
Janna’s
dagen
moest
je
lopen.
Voor
de
5-jarige
Janna
was
de
tocht
naar
school
gelijk
aan
een
Keulse
reis.
Wegbrengen
was
er
niet
bij.
Bij
elk
weertype
was
het
lopen
geblazen.
Daar
kwam
nog
bij
dat
de
meisjes
na
schooltijd
nog
een
uurtje
moesten
blijven
om
handwerken
te
leren.
Een
en
ander
betekende
wel
dat
in
de
herfst
en
winter
de
meisjes
’s
morgens
in
het
donker
naar
school
gingen
en
’s
avonds
in
het
donker
naar
huis
liepen,
voorwaar
geen
sinecure
want
straatlantaarns
waren
er
nog
niet.
De
Rietveldse
dijk
zag
er
aan
het
begin
van
de
vorige
eeuw
wel
even
anders
uit
dan
nu.
Geen
prachtig
geasfalteerde
baan
maar
een
smalle
grindweg
vol
met
kuilen
en
gaten
die
bij
regenweer
volstonden
met
water.
De
dijk
was
toen
lager
dan
nu.
Aan
de
zijde
van
de
Linge
lag
een
verhoogde
smalle
graskade
en
dat
was
in
de
herfst
en
winter
het
modderige
wandelpad
naar
school.
Overigens
vonden
de
kinderen
dat
lopen
naar
school
meestal
niet
zo
erg.
Men
ging
vaak
in
groepjes
en
al
lopend
werden
er
allerlei
spelletjes
gedaan
en
zo
waren
ze
op
school
voor
ze
er
erg
in
hadden.
Schoenen
droeg
men
in
die
tijd
nog
niet,
misschien
’s
zondags
naar
de
kerk,
maar
naar
school
gingen
de
kinderen
op
klompen.
Tijdens
spelletjes,
maar
ook
tijdens
vechtpartijtjes
waarbij
de
klomp
een
geducht
wapen
was,
scheurde
de
kap
van
de
klomp
er
nogal
eens
af.
De
Rietveldse
timmerman,
Hendrik
de
Ridder,
repareerde
de
klomp
dan
door
er
een
bandje
over
te
leggen.
Dat
kostte
een
halve
cent.
Maar
Janna
wist
het
vaak
voor
elkaar
te
krijgen
dat
hij
het
voor
haar voor niks deed.
In
de
oogsttijd
moesten
de
boerenkinderen
vaak
meehelpen
op
het
veld
bij
het
binnenhalen
van
de
oogst.
Zo
ook
Janna.
Tijdens
het
interview
dat
we
enkele
maanden
voor
haar
dood
met
haar
mochten
hebben,
vertelde
ze
met
afschuw
over
de
verschrikkingen
van
de
bietenoogst.
Hoe
ze
met
koude,
bijna
bevroren
handen,
mee
moest
helpen
met
het
laden
van
de
suikerbieten
die
naar
de
loswal
moesten
worden
gebracht.
Pijnlijke
ontstekingen
als
gevolg
van
stukjes
biet
die
onder
de
nagels
schoten
zorgden
ervoor
als
ze
weer
naar
school
mocht
dat
schrijven
met
de
griffel
soms
weken onmogelijk was. Wat hebben onze kinderen het dan goed.
Het
was
natuurlijk
niet
altijd
kommer
en
kwel.
Meestal
was
het
op
Duinkerken
een
gezellige
boel.
Het
was
er
vaak
de
zoete
inval.
De
vele
kinderen
van
Aantje
en
Jan
brachten
vriendinnetjes
en
vrienden
mee
en
vijfentwintig,
dertig
kinderen
was
niets
bijzonders
op
Duinkerken.
Faan
van
Iperen,
een
oom
van
Janna,
mopperde
eens
tegen
Janna’s
moeder
“als
ik
mijn
jong
kwijt
ben
zitten
ze
altijd
bij
jou”,
waarop
Aantje
antwoordde
“als
jij
wat
gezelliger
zou
zijn,
bleven
ze
wel
bij
jou”.
Er
werd
op
Duinkerken
ook
veel
gezongen
en
op
warme
zomeravonden
als
de
familie
rustte
op
de
banken
voor
de
boerderij,
dan
klonk
door
de
stille
polder
het
meerstemmig
gezang
van
de
zusjes
Resoort.
Hoogtijdagen
in
het
bestaan
van
de
Rietveldse
kinderen
was
de
Gorcumse
kermis.
Ze
kregen
dan
een
gulden
mee,
toch
een
heel
bedrag
in
die
dagen.
Ze
trokken
nog
even
bij
opoe
langs,
die
meestal
ook
nog
wel
wat
geld
offerde
(de
tijden
zijn
wat
dit
betreft
niet
veranderd,
getuige
de
grote
belangstelling
van
kinderen
voor
hun
grootouders
in
de
Peperhof
tijdens
de
Arkelse
kermis)
en
dan
trokken
ze
lopend
en
zingend
naar
Gorcum.
Daar
werd
dan
de
hele
dag
pret
gemaakt
in
de
mallemolen,
het
stoomcarroussel
en
andere
kermisattracties.
En
waren
er
centjes
genoeg,
dan
werden
er
poffertjes
gegeten
en
aan
het
eind
van
de
middag
trok
men
moe,
maar
voldaan
huiswaarts. Maar eerst werd van het resterende geld nog een aapje gekocht, dat hoorde bij de kermis.
Janna
zag
in
haar
jeugd
veel
dingen
veranderen.
Zeilschepen
werden
vervangen
door
motorschepen,
ze
was
getuige
van
de
eerste
auto
die
Arkel
aandeed.
De
mensen
konden
maar
niet
begrijpen
hoe
het
mogelijk
was
dat
zo’n
voertuig
zich
kon
voortbewegen
zonder
dat
er
een
paard
voor
stond,
en
toen
het
eerste
vliegtuig
werd
gesignaleerd
dacht
men
dat
het
einde
der
tijden
nabij
was. Er kwam elektrisch licht en waterleiding, voor ons heel normaal maar nauwelijks honderd jaar geleden onbegrijpelijke wonderen.
Na
haar
schooltijd
bleef
Janna
een
aantal
jaren
thuis
op
de
boerderij,
er
was
daar
immers
altijd
wel
werk.
Maar
op
zekere
dag
kwam
Aart
Kooij,
een
van
de
grootste
boeren
langs
de
dijk,
zijn
opwachting
maken
bij
de
familie
Resoort.
Hij
vertelde
dat
hij
op
zoek
was
naar
een
melkmeid.
Vader
Resoort
keek
zijn
talrijke
kinderschaar
eens
langs
en
zijn
oog
bleef
op
Janna
rusten.
“Neem
haar
maar
mee”
was
zijn
antwoord.
Janna’s
mening
werd
niet
gevraagd.
Aart
Kooij
en
Jan
Resoort
kwamen
overeen
dat
Janna
naast
melken
ook
andere
arbeid
mocht
doen.
Maar
vader
Resoort
bedong
wel
dat
Janna
geen
“zware”
arbeid
mocht
verrichten.
En
zo
toog
Janna
naar
de
boerderij
van
Kooij.
Deze
boerderij
stond
waar
nu
de
Gravinnehoeve
staat,
net
aan
het
begin
van
Kedichem.
Het
zouden
daar
zware
jaren
worden,
want
de
afspraak
dat
Janna
geen
zware
arbeid
mocht
doen
was
gauw
vergeten.
Koffie
of
thee
werd
gedronken
op
de
plaats
waar
ze
bezig
was,
of
dat
nu
de
kelder
of
de
zolder
was,
er
was
geen
tijd
om
gezellig
even
naar
de
keuken
te
gaan.
Ofwel,
ik
gun
je
de
koffie
wel,
maar
de
tijd
niet.
Ook
’s
avonds
na
het
melken
en
het
avondeten
werd
haar geen rust gegund, want dan moesten er messen worden gewet, kousen gestopt, er was altijd wel wat te doen.
Na
twee
jaar
hield
Janna
het
daar
voor
gezien
en
ging
in
betrekking
bij
Aart
de
Groot
op
Hoogblokland.
In
haar
Bloklandse
tijd
leerde
ze
Klaas
van
‘t-Hart
kennen,
met
wie
ze
uiteindelijk
trouwde.
Het
jonge
stel
heeft
eerst
enkele
jaren
op
Rietveld
bij
vader
en
moeder
ingewoond.
Daar
werd
zoon
Jan
geboren.
Toen
er
een
woning
aan
de
Beemdweg
in
Hoogblokland
vrijkwam
trokken
ze
daar
in
maar
na
5
jaar
moesten
ze
deze
woning
verlaten.
Dochter
Aantje
was
inmiddels
geboren
en
het
viel
in
die
dagen
niet
mee
om
een
geschikte
woning
te
vinden
voor
een
gezin
met
twee
jonge
kinderen.
Er
werd
een
tijdelijke
woning
betrokken
in
Kedichem.
En
uiteindelijk
kregen
ze
een
huis
in
Arkel
gelegen
aan
de
Bloklandse
paal,
tegenwoordig
de
Dorpsweg.
Helaas
konden
ze
dit
huis
niet
direct
betrekken.
Er
kwam
een
oplossing
in
de
persoon
van
Joost
den
Hartog,
hij
had
nog
een
huis
leeg
staan
bij
de
Paal.
Joost
en
Klaas
waren
beiden
lid
van
de
Hoogbloklandse
muziekvereniging
en
na
een
praatje
tijdens
de
pauze
waarin
Klaas
aan
Joost
zijn
moeilijkheden
aangaande
de
nieuwe
woning
vertelde,
zei
Joost,
“geen
probleem
Klaas,
ik
heb
daar
nog
een
huis
staan
trek
jij
daar
maar
zolang
in”.
en
aldus
geschiedde.
Maar
wat
waren
ze
blij
toen
ze
uiteindelijk
hun
eigen
woning
konden
betrekken.
Ze
beleven
daar
samen
met
hun
twee
kinderen
gelukkige
jaren.
En
dan
breekt
de
Tweede
Wereldoorlog
uit.
Klaas
en
Janna
bespreken
samen
de
oorlogssituatie
en
besluiten
niet
te
buigen
voor
de
bezetter.
Gedurende
de
oorlog
staat
hun
huis
open
voor
onderduikers
en
niemand
klopte
bij
hen
tevergeefs
aan
voor
hulp,
in
wat
voor
vorm
dan
ook.
(
Overigens
niet
altijd
tot
vreugde
van
de
kinderen
want
die
moesten
vaak
hun
bed
afstaan
en
op
de
grond slapen). Aan het einde van de oorlog verbergen zij twee door de Duitsers gezochte personen. Ze weten dat als deze twee heren bij hen gevonden zouden worden, ze hun gastvrijheid met de
dood
zullen
moeten
bekopen.
Klaas
en
Janna
hebben
in
deze
dagen
veel
gebeden
voor
hun
lijfsbehoud
en
dat
van
hun
onderduikers
en
hun
gebeden
zijn
verhoord.
Beide
onderduikers
hebben
de
oorlog
overleefd,
al
is
één
van
hen
enkele
dagen
voor
het
einde
van
de
oorlog
toen
ze
werden
overgebracht
naar
een
ander
onderduikadres
nog
gegrepen
en
in
Vianen
door
de
Gestapo
gruwelijk
mishandeld.
Voor
haar
onverzettelijkheid
en
verdienste
gedurende
de
oorlog
kreeg
Janna
in
1983
het
verzetsherdenkingskruis
opgespeld.
In
1951
overlijdt
haar
man
en
Janna
verhuist
naar
de
Schotdeuren,
waar
ze
schuin
tegenover
haar
dochter
komt
te
wonen.
Ze
houdt
er
wat
kippen
en
heel
wat
Arkelaren
haalden
bij
haar
hun
dagelijkse
verse
eitje.
Ze
had
bij
de
kleine
kinderen
dan
ook
al
gauw
de
bijnaam
“oma
eitje”.
Ook
in
het
kerkelijk
leven
was
Janna
actief.
Zo
was
ze
een
van
de
oprichters
van
het
Hervormde
kerkkoor
en
tot
op
hoge
leeftijd
heeft
ze
haar
partijtje
in
dit
koor meegezongen. Geen wonder als je bedenkt dat ze de liefde voor de zangkunst van huis uit heeft meegekregen.
Maar
Janna
wordt
ouder
en
allengs
wordt
het
stiller
om
haar
heen
en
hoewel
ze
graag
tot
haar
dood
op
Arkel
had
blijven
wonen,
verhuist
ze
in
1996
in
verband
met
haar
gezondheid
naar
huize
Steijndeld
in
Gorcum.
En
al
is
ze
Arkelse
in
hart
en
nieren,
ze
heeft
het
ook
hier
goed
naar
haar
zin.
Ze
krijgt
veel
aanloop
van
kinderen,
kleinkinderen
en
van
kennissen
uit
Arkel.
Op
4
juli
2000
overlijdt Janna, 101 jaar oud. Veel Arkelaren bewijzen haar de laatste eer als ze op 7 juli op de begraafplaats van Arkel wordt begraven.
Een
vrouw
die
ondanks
haar
grote
verdienste
voor
de
samenleving
altijd
eenvoudig
is
gebleven,
die
als
levensmotto
had,
“je
moet
niet
altijd
ik,
ik
zeggen.
Maar
je
moet
elkaar
helpen
en
altijd
klaar
staan voor de ander”. En dat heeft ze in haar lange werkzame leven altijd gedaan.
Toespraak van de poldersecretaris bij het afsvcheid van Jan Resoort als voorzitter van het polderbestuur.
Het
is
thans
de
laatste
maal
dat
wij
u
als
voorzitter
in
ons
midden
hebben
en
ik
weet
zeker
dat
gij
vanmorgen
met
gemengde
gevoelens
hierheen
gekomen
bent.
Vanaf
1914
waart
gij
bestuurslid
en
vanaf
1920
voorzitter
van
onzen
polder,
uw
leeftijd
is
oorzaak
dat
gij
thans
moet
aftreden.
Het
is
niet
mijn
bedoeling
hier
een
lange
rede
tegen
u
te
houden,
of
een
opsomming
te
geven
van
al
hetgeen
in
den
loop
van
die
jaren
in
onze
polder
gebeurd
is.
De
eenvoud
die
u
al
die
jaren
gekenmerkt
heeft
en
de
wijze
waarop
gij
uw
taak
vervuld
hebt,
is
toch
oorzaak
dat
ik
hier
namens
ons
geheele
bestuur
een
enkel
woord
tot
u
richt.
Ik
sprak
zooeven
over
gemengde
gevoelens
waarmee
gij
thans
hier
zit.
Ja
Resoort,
als
ge
terug
ziet
op
de
jaren
die
achter
u
liggen
en
denkt
aan
al
wat
er
gepasseerd
is,
zowel
lief
en
leed,
dan
kan
het
niet
anders
of
dit
afscheid
moet
u
zwaar
vallen.
Met
vele
menschen
zijt
ge
in
den
loop
der
jaren
in
aanraking
geweest,
waaraan
gij
aangename,
maar
ook
minder
aangename
herinneringen
hebt.
Ge
hebt
steeds
getoond
de
rechte
man
op
de
rechte
plaats
te
zijn.
Er
waren
er
wel
eens
die
zeiden:
Resoort
kijkt
niet
zo
nauw,
b.v.
wanneer
het
schouwhouden
betrof.
Gij
waart
er
dan
ook
nooit
voor
te
vinden,
een
nalatige,
direct
een
schouwboete
op
te
leggen.
Het
lag
meer
in
uw
geest
eerst
met
de
mensen
te
gaan
praten.
Velen
zullen
u
missen
en
ook
het
bestuur
zal
u
missen.
Gij
had
het
voorrecht
om
naast
uw
bescheiden
tact
van
optreden,
de
menschen,
doch
ook
de
polder
te
kennen.
Voor
mij
als
secretaris-penningmeester
beteekent
uw
aftreden
wel
het
meest,
het
is
immers
zoo,
dat
de
voorzitter
en
de
secretaris-penningmeester
de
meest
lopende
zaken
met
elkaar
regelen.
In
de
7
jaar
dat
ik
thans
deze
admininstratieve
functie
vervul,
was
het
altijd,
“zoo
jij
het
doet
zal
het
wel
goed
zijn”.
Dat
beteekende
niet
dat
ik
het
alleen
wist,
maar
het
getuigde
van
goede
samenwerking
tusschen
ons.
Onze
polder heeft steeds aan u een zuinige voorzitter gehad, dat zeer op prijs werd gesteld.
En
nu
geachte
voorzitter,
nogmaals
onzen
hartelijken
dank.
Het
bestuur
heeft
gemeend
u
een
blijvend
aandenken
te
moeten
aanbieden,
n.l.
een
rookstandaard
waarin
de
woorden
“Polder
Rietveld
1938” en wij hopen dat ge deze standaard nog vele jaren zal mogen gebruiken en dat ge steeds terug zult denken wat we voor den polder met elkaar hebben gedaan.”