ARKELSE VERHALEN
DUINKERKEN. In de negentiende eeuw lag er midden in de Rietveldse polder een boerderij Duinkerken genaamd. Een naam die bij alle oud-Rietvelders bekend is. Maar in Arkel zullen er denk ik maar weinigen zijn die ooit van Duinkerken hebben gehoord, laat staan dat ze weten waar de boerderij gestaan heeft. In de negentiende eeuw was de boerderij al heel oud. Wanneer hij precies gebouwd is, is niet bekend, maar het zou me niet verbazen als de oorsprong teruggaat naar de zestiende eeuw en dat hij gebouwd is als vervanging voor een boerderij die bij de dijkdoorbraak van 1571 is verwoest. Duinkerken lag zoals gezegd midden in de Rietveldse polder op een zanddonk die deel uitmaakte van de Minkeloosche donkengroep. De donk stak zo’n 1,5 meter boven het maaiveld uit, het was dus een vrij logische plaats om een boerderij te bouwen. Bij een eventuele dijkdoorbraak kon je er droge voeten houden. Als je bedenkt dat de Lingedijken het na 1571 nog zes keer hebben begeven, geen overbodige luxe. Duinkerken was te bereiken vanaf de Rietveldse dijk via de stoep tussen nr. 18 en 19 en vandaar liep er een pad naar de eerste wetering. Je ging daar de brug over en dan na circa 100 meter kwam je op Duinkerken. In mijn jeugd, toen er nog geen televisie was, gingen de boeren in de winter ’s avonds bij elkaar buurten en vertelden elkaar verhalen. Ook Duinkerken kwam daar vaak in voor. Als het de beurt van mijn vader en moeder was om de “buurters” te ontvangen, probeerde ik altijd weg te kruipen in een donker hoekje achter de kachel en hoorde zo de diverse verhalen aan. Verhalen over wonderlijke dingen die op Duinkerken waren gebeurt. Gruwelijk was het verhaal van een door de ratten aangevreten kind. Schimmige verhalen over “witte wieven” die, nadat de laatste bewoners waren vertrokken de heuvel in bezit hadden genomen en in heldere maannachten over de heuvel dansten. Nee, op Duinkerken was het niet pluis. Ik kan me herinneren dat mijn broers me nogal eens dreigden dat als ik niet oppaste, ze me wel eens een nachtje op Duinkerken zouden deponeren. Zo’n dreigement was meestal voldoende om me een poosje in de pas te doen lopen. Mijn oude buurvrouw, mevrouw Goes wist ook nogal wat verhalen waarin Duinkerken een rol speelde. In de negentiende eeuw woonde er namelijk familie van haar. Zij vertelde hoe de Franse soldaten er vroeger hadden huisgehouden. In 1813 toen het Franse tijdperk op een eind liep, weigerde de Franse generaal Rampon te vluchten en trachtte de vesting Gorcum te behouden. Franse troepen trokken zich samen in Gorcum. Maar al die soldaten moesten natuurlijk ook eten en men ging op strooptocht in de omliggende dorpen en dus ook in Arkel. De toenmalige bewoners van Duinkerken hadden hun voedselvoorraad zo goed mogelijk verborgen in een grote kelder onder de boerderij. Toen de Franse soldaten van de boer voedsel eisten, deed hij voorkomen dat er niets te halen viel. Maar toen er een hennepen venstertje om zijn nek werd gelegd en het andere eind van het touw om een boom werd geslagen en men dreigde om zijn hoeve af te branden en hem daarna op te hangen koos hij eieren voor zijn geld en vertelde waar het voedsel was opgeslagen. De soldaten roofden het voedsel maar waren nog niet tevreden. Waar was al het vrouwvolk gebleven, ze wilden ook wel eens een verzetje. Inmiddels had een knecht, die naar Arkel was gevlucht, de heer Oostrom, de Maire van Arkel, gewaarschuwd. Deze kwam op zijn paard spoorslags naar Duinkerken gereden en wist de soldaten tot de aftocht te bewegen. Opgelucht haalde de boer adem, het liep met een sisser af. Gelukkig hadden de soldaten niet in de schoorsteen gekeken waar de hammen en worsten hingen, dus er was voorlopig nog wel wat te eten. Zijn vreugde was echter van korte duur, want na de Fransen kwamen de Kozakken, woeste kerels met smerige baarden en gehuld in schapenvachten. Vuil en smerig als ze waren, stonken ze een uur in de wind. Al rovend en verkrachtend schuimden ze door onze streek. Toen de tijding “de Kozakken komen” kwam, raakte menigeen in paniek. In de boerderij waar ik nu woon, woonde destijds boer Goes. Een dienstmeid van deze boer kreeg het op haar heupen en vluchtte naar Duinkerken. Duinkerken lag daar midden in de polder nogal verscholen, de hoeve was van de dijk af moeilijk te zien. De meid hoopte daar veilig te zijn voor de beruchte Kozakken. Maar verraders wezen de Kozakken de weg naar Duinkerken, het daar aanwezige vrouwvolk vluchtte in paniek in de omliggende boomgaarden en grienden. De Rietveldse dienstmaagd werd echter gegrepen en, volgens mevrouw Goes, verkracht. Want zo vertelde ze me “de meid wier gegrepen en m’n jongske daar kwam een keindje van”. Toen ik aan haar schoot gezeten luisterde naar de vele verhalen die ze vertelde wist ik uiteraard niet hoe dat kwam. Maar later toen ik de archieven van de Hervormde kerk in beheer kreeg en in de doop en notulenboeken snuffelde viel het me op dat er in die tijd wel erg veel buitenechtelijke kinderen werden geboren. Waarschijnlijk hadden de Kozakken hier in Arkel wel meer gedaan dan alleen vetkaarsen eten. En ongetwijfeld lopen er in Arkel mensen rond met Kozakkenbloed in hun aderen. Maar terug naar Duinkerken. De Kozakken drongen, gezeten op hun kleine paardjes, de boerderij binnen, sloegen alles kort en klein en met hun lange lansen prikten ze de worsten en de hammen uit de schoorsteen, waarna ze zich te goed deden aan de in huis aanwezige vetkaarsen. Waren de Fransen een plaag, de Kozakken waren een rechtstreekse straf uit de hel. Maar ook die plaag ging over en het leven ging verder. Hoe zag het landschap er in die dagen uit? Wie vandaag de dag staande op de Rietveldse dijk uitziet over de polder ziet niets dan grasland, maar in de 19 e eeuw zag dat landschap er heel anders uit. Op de strook land tussen de dijk en de eerste wetering lagen veel hoogstamboomgaarden afgewisseld met bouwland. Over de wetering was naast grasland ook bouwland en hier en daar een griend te vinden. Ook Duinkerken was omringd door een boomgaardje met daarin fruit, pruimen- en morellenbomen en natuurlijk een notenboom tegen de muggen. Tegen het huis groeide een druivenwingerd. Naast het houden van vee hield men zich bezig met verbouwen van aardappelen, bieten en koren. De boerderij op Duinkerken is in de dertiger jaren van de vorige eeuw afgebroken, op wat muurtjes en de kelder na. In de oorlog werd deze kelder nogal eens gebruikt voor het verbergen van goederen die men liever niet aan de Duitsers afdroeg. Zo was er een Rietveldse boer die een paar mud aardappelen daar verborg. De aardappelen lagen daar volgens hem veilig verborgen, de Duitsers zouden ze daar nooit vinden. Dit klopte, ze vonden ze inderdaad niet, maar toen hij zijn aardappels ging ophalen waren ze wel verdwenen. Waarschijnlijk hadden andere Rietvelders zich erover ontfermd. In de zestiger jaren van de vorige eeuw zijn de laatste bomen op Duinkerken gerooid en is de heuvel afgegraven. Wat nog rest is de naam en de verhalen die hier en daar nog de ronde doen. Wie hebben er op Duinkerken gewoond? Van degene die opdracht tot de bouw heeft gegeven, is niets bekend. In de negentiende eeuw werd de boerderij bewoond door de familie van der Sluijs. Op 11 februari 1791 trouwde de erfdochter Aantje, met Gijsbert Kuil uit Meerkerk. In 1806 werd hun zoon Gijsbert Jacob geboren. Hij nam later de boerderij over. Van hem is bekend dat hij heeft meegedaan aan de tiendaagse veldtocht tegen Belgi. Als herinnering hieraan werd op Duinkerken een door hem gedragen helm bewaard. Hij trouwde op latere leeftijd met Lijsje Verwiel, afkomstig uit Hoogblokland. Zij kregen één dochter, Aantje geheten. Zij zou de laatste Kuil zijn die op Duinkerken woonde. Het was een vrolijk en opgewekt deerntje. Zij trouwde met Cornelis Goes, een zoon van Dirk Goes en Anneke Donk. Deze Dirk had twee zoons, de al genoemde Cornelis, de andere zoon heette Dirk Cornelis en dat was de grootvader van de bij velen in Arkel bekende, helaas veel te vroeg overleden, notaris Goes. Maar dat even terzijde. Cornelis en Aantje kregen twee kinderen. Kort na de geboorte van het tweede kind overleed Cornelis en Aantje stond voor de keuze de boerderij te verkopen of zelf door te boeren. Ze besloot tot het laatste. In die tijd voor een vrouw geen geringe opgave. Maar zoals gezegd, Aantje was een opgeruimde vrouw die de handen uit de mouwen wist te steken. Onder haar bezielende leiding ging het normale boerenleven op Duinkerken gewoon door. Het land gelegen naast het hare was in handen van Dirk Resoort. Een van zijn zoons, Jan geheten, ging, als hij maar even thuis kon worden gemist, helpen bij het vele werk op Duinkerken. Er bloeide een warme vriendschap op tussen hem en Aantje en in 1891 besluiten ze om samen door het leven te gaan. Uit dit 2e huwelijk werden 9 kinderen geboren. Een van die kinderen wil ik straks apart belichten. Om de een of andere reden zijn Aantje en Jan tussen 1905 en 1910 verhuisd naar een boerderij gelegen aan de Rietveldse dijk, Schotland geheten en eigendom van juffrouw de Petit uit Haarlem. Deze boerderij was gebouwd in 1672 en erg bouwvallig. Klagen over de bouwvallige toestand bij rentmeester Floor de Kruik had weinig effect, maar toen juffrouw de Petit in 1913 haar bezittingen kwam controleren, nam Aantje de kans waar en troonde de eigenaresse mee in haar woning. Deze schrok zo dat zij nog diezelfde maand aan de firma Van Eijl uit Kedichem opdracht gaf voor het bouwen van een nieuwe boerderij. In deze boerderij woont tegenwoordig Jan Duizer. De gevelsteen met de naam Schotland is achter in de nieuwe boerderij ingemetseld. Een aantal jaren later zijn Aantje en Jan gestopt met het boerenbedrijf. Duinkerken is nog een aantal jaren bewoond geweest door daggelders, maar raakte ernstig in verval en werd vlak voor de tweede oorlog afgebroken. Jan Resoort was van 1914-1938 bestuurslid van het Rietveldse polderbestuur, waarvan 18 jaar als voorzitter. Maar nu terug naar de dochter die ik apart wil belichten. Velen van de Arkelaren van nu hebben haar gekend. Het betreft de onlangs op 101-jarige leeftijd overleden Janna van ‘t-Hart-Resoort, de moeder van Aantje Gaikhorst -van ’t Hart die op Schotdeuren woont en de grootmoeder van onze voorzitter Henk Gaikhorst. Janna werd geboren op 10 maart 1899 en op 7 mei van datzelfde jaar in de Koepelkerk gedoopt. Op Duinkerken had ze een onbezorgde jeugd. Het was een ondernemend meisje dat graag alles wist. Als 4-jarig kind vond ze de wereld rondom de boerderij te klein, ze wilde wel eens verder kijken. Maar ja, op die leeftijd trek je de wereld nog niet in. Op originele wijze wist ze echter haar blikveld te verruimen. In die tijd was aannemer Van Eijl bezig met herstelwerkzaamheden aan de boerderij. Een ladder die in de weg stond was tegen de kap van de hooiberg geplaatst. Tijdens het koffiedrinken zag de kleine Janna haar kans schoon. Parmantig klauterde ze de ladder op en bovengekomen stapte ze op de kap en klom over het schuine dak helemaal naar de nok. Boven gekomen zag ze vol verbazing hoe groot de wereld wel was. Ze zag de Linge met daarop de zeilschepen en daartussen ook nog een schip dat werd voortbewogen door een hakkepuffend ‘oliemotortje’ Ze zag Gorcum liggen, Meerkerk en Leerdam, al zal ze de namen van die plaatsen nog wel niet gekend hebben, ze wist niet dat de wereld zo groot was. Vol verbazing bleef ze kijken, het angstige geroep van haar moeder hoorde ze niet. Ze keerde pas tot de werkelijkheid terug toen haar vader, die inmiddels omhoog was geklommen, haar met een zucht van verlichting in zijn armen sloot. Wat vader en moeder tegen haar hebben gezegd toen ze weer veilig op de grond stond, vermeld de historie niet, maar de kleine Janna werd vanaf die dag angstvallig in de gaten gehouden. Als Janna vijf jaar wordt is het uit met de pret. Ze moet naar school. In die tijd een hele onderneming. Tegenwoordig worden kinderen als ze verder dan vijfhonderd meter van school wonen of als er een spatje regen valt met de auto gebracht. Maar in Janna’s dagen moest je lopen. Voor de 5-jarige Janna was de tocht naar school gelijk aan een Keulse reis. Wegbrengen was er niet bij. Bij elk weertype was het lopen geblazen. Daar kwam nog bij dat de meisjes na schooltijd nog een uurtje moesten blijven om handwerken te leren. Een en ander betekende wel dat in de herfst en winter de meisjes ’s morgens in het donker naar school gingen en ’s avonds in het donker naar huis liepen, voorwaar geen sinecure want straatlantaarns waren er nog niet. De Rietveldse dijk zag er aan het begin van de vorige eeuw wel even anders uit dan nu. Geen prachtig geasfalteerde baan maar een smalle grindweg vol met kuilen en gaten die bij regenweer volstonden met water. De dijk was toen lager dan nu. Aan de zijde van de Linge lag een verhoogde smalle graskade en dat was in de herfst en winter het modderige wandelpad naar school. Overigens vonden de kinderen dat lopen naar school meestal niet zo erg. Men ging vaak in groepjes en al lopend werden er allerlei spelletjes gedaan en zo waren ze op school voor ze er erg in hadden. Schoenen droeg men in die tijd nog niet, misschien ’s zondags naar de kerk, maar naar school gingen de kinderen op klompen. Tijdens spelletjes, maar ook tijdens vechtpartijtjes waarbij de klomp een geducht wapen was, scheurde de kap van de klomp er nogal eens af. De Rietveldse timmerman, Hendrik de Ridder, repareerde de klomp dan door er een bandje over te leggen. Dat kostte een halve cent. Maar Janna wist het vaak voor elkaar te krijgen dat hij het voor haar voor niks deed. In de oogsttijd moesten de boerenkinderen vaak meehelpen op het veld bij het binnenhalen van de oogst. Zo ook Janna. Tijdens het interview dat we enkele maanden voor haar dood met haar mochten hebben, vertelde ze met afschuw over de verschrikkingen van de bietenoogst. Hoe ze met koude, bijna bevroren handen, mee moest helpen met het laden van de suikerbieten die naar de loswal moesten worden gebracht. Pijnlijke ontstekingen als gevolg van stukjes biet die onder de nagels schoten zorgden ervoor als ze weer naar school mocht dat schrijven met de griffel soms weken onmogelijk was. Wat hebben onze kinderen het dan goed. Het was natuurlijk niet altijd kommer en kwel. Meestal was het op Duinkerken een gezellige boel. Het was er vaak de zoete inval. De vele kinderen van Aantje en Jan brachten vriendinnetjes en vrienden mee en vijfentwintig, dertig kinderen was niets bijzonders op Duinkerken. Faan van Iperen, een oom van Janna, mopperde eens tegen Janna’s moeder “als ik mijn jong kwijt ben zitten ze altijd bij jou”, waarop Aantje antwoordde “als jij wat gezelliger zou zijn, bleven ze wel bij jou”. Er werd op Duinkerken ook veel gezongen en op warme zomeravonden als de familie rustte op de banken voor de boerderij, dan klonk door de stille polder het meerstemmig gezang van de zusjes Resoort. Hoogtijdagen in het bestaan van de Rietveldse kinderen was de Gorcumse kermis. Ze kregen dan een gulden mee, toch een heel bedrag in die dagen. Ze trokken nog even bij opoe langs, die meestal ook nog wel wat geld offerde (de tijden zijn wat dit betreft niet veranderd, getuige de grote belangstelling van kinderen voor hun grootouders in de Peperhof tijdens de Arkelse kermis) en dan trokken ze lopend en zingend naar Gorcum. Daar werd dan de hele dag pret gemaakt in de mallemolen, het stoomcarroussel en andere kermisattracties. En waren er centjes genoeg, dan werden er poffertjes gegeten en aan het eind van de middag trok men moe, maar voldaan huiswaarts. Maar eerst werd van het resterende geld nog een aapje gekocht, dat hoorde bij de kermis. Janna zag in haar jeugd veel dingen veranderen. Zeilschepen werden vervangen door motorschepen, ze was getuige van de eerste auto die Arkel aandeed. De mensen konden maar niet begrijpen hoe het mogelijk was dat zo’n voertuig zich kon voortbewegen zonder dat er een paard voor stond, en toen het eerste vliegtuig werd gesignaleerd dacht men dat het einde der tijden nabij was. Er kwam elektrisch licht en waterleiding, voor ons heel normaal maar nauwelijks honderd jaar geleden onbegrijpelijke wonderen. Na haar schooltijd bleef Janna een aantal jaren thuis op de boerderij, er was daar immers altijd wel werk. Maar op zekere dag kwam Aart Kooij, een van de grootste boeren langs de dijk, zijn opwachting maken bij de familie Resoort. Hij vertelde dat hij op zoek was naar een melkmeid. Vader Resoort keek zijn talrijke kinderschaar eens langs en zijn oog bleef op Janna rusten. “Neem haar maar mee” was zijn antwoord. Janna’s mening werd niet gevraagd. Aart Kooij en Jan Resoort kwamen overeen dat Janna naast melken ook andere arbeid mocht doen. Maar vader Resoort bedong wel dat Janna geen “zware” arbeid mocht verrichten. En zo toog Janna naar de boerderij van Kooij. Deze boerderij stond waar nu de Gravinnehoeve staat, net aan het begin van Kedichem. Het zouden daar zware jaren worden, want de afspraak dat Janna geen zware arbeid mocht doen was gauw vergeten. Koffie of thee werd gedronken op de plaats waar ze bezig was, of dat nu de kelder of de zolder was, er was geen tijd om gezellig even naar de keuken te gaan. Ofwel, ik gun je de koffie wel, maar de tijd niet. Ook ’s avonds na het melken en het avondeten werd haar geen rust gegund, want dan moesten er messen worden gewet, kousen gestopt, er was altijd wel wat te doen. Na twee jaar hield Janna het daar voor gezien en ging in betrekking bij Aart de Groot op Hoogblokland. In haar Bloklandse tijd leerde ze Klaas van ‘t-Hart kennen, met wie ze uiteindelijk trouwde. Het jonge stel heeft eerst enkele jaren op Rietveld bij vader en moeder ingewoond. Daar werd zoon Jan geboren. Toen er een woning aan de Beemdweg in Hoogblokland vrijkwam trokken ze daar in maar na 5 jaar moesten ze deze woning verlaten. Dochter Aantje was inmiddels geboren en het viel in die dagen niet mee om een geschikte woning te vinden voor een gezin met twee jonge kinderen. Er werd een tijdelijke woning betrokken in Kedichem. En uiteindelijk kregen ze een huis in Arkel gelegen aan de Bloklandse paal, tegenwoordig de Dorpsweg. Helaas konden ze dit huis niet direct betrekken. Er kwam een oplossing in de persoon van Joost den Hartog, hij had nog een huis leeg staan bij de Paal. Joost en Klaas waren beiden lid van de Hoogbloklandse muziekvereniging en na een praatje tijdens de pauze waarin Klaas aan Joost zijn moeilijkheden aangaande de nieuwe woning vertelde, zei Joost, “geen probleem Klaas, ik heb daar nog een huis staan trek jij daar maar zolang in”. en aldus geschiedde. Maar wat waren ze blij toen ze uiteindelijk hun eigen woning konden betrekken. Ze beleven daar samen met hun twee kinderen gelukkige jaren. En dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Klaas en Janna bespreken samen de oorlogssituatie en besluiten niet te buigen voor de bezetter. Gedurende de oorlog staat hun huis open voor onderduikers en niemand klopte bij hen tevergeefs aan voor hulp, in wat voor vorm dan ook. ( Overigens niet altijd tot vreugde van de kinderen want die moesten vaak hun bed afstaan en op de grond slapen). Aan het einde van de oorlog verbergen zij twee door de Duitsers gezochte personen. Ze weten dat als deze twee heren bij hen gevonden zouden worden, ze hun gastvrijheid met de dood zullen moeten bekopen. Klaas en Janna hebben in deze dagen veel gebeden voor hun lijfsbehoud en dat van hun onderduikers en hun gebeden zijn verhoord. Beide onderduikers hebben de oorlog overleefd, al is één van hen enkele dagen voor het einde van de oorlog toen ze werden overgebracht naar een ander onderduikadres nog gegrepen en in Vianen door de Gestapo gruwelijk mishandeld. Voor haar onverzettelijkheid en verdienste gedurende de oorlog kreeg Janna in 1983 het verzetsherdenkingskruis opgespeld. In 1951 overlijdt haar man en Janna verhuist naar de Schotdeuren, waar ze schuin tegenover haar dochter komt te wonen. Ze houdt er wat kippen en heel wat Arkelaren haalden bij haar hun dagelijkse verse eitje. Ze had bij de kleine kinderen dan ook al gauw de bijnaam “oma eitje”. Ook in het kerkelijk leven was Janna actief. Zo was ze een van de oprichters van het Hervormde kerkkoor en tot op hoge leeftijd heeft ze haar partijtje in dit koor meegezongen. Geen wonder als je bedenkt dat ze de liefde voor de zangkunst van huis uit heeft meegekregen. Maar Janna wordt ouder en allengs wordt het stiller om haar heen en hoewel ze graag tot haar dood op Arkel had blijven wonen, verhuist ze in 1996 in verband met haar gezondheid naar huize Steijndeld in Gorcum. En al is ze Arkelse in hart en nieren, ze heeft het ook hier goed naar haar zin. Ze krijgt veel aanloop van kinderen, kleinkinderen en van kennissen uit Arkel. Op 4 juli 2000 overlijdt Janna, 101 jaar oud. Veel Arkelaren bewijzen haar de laatste eer als ze op 7 juli op de begraafplaats van Arkel wordt begraven. Een vrouw die ondanks haar grote verdienste voor de samenleving altijd eenvoudig is gebleven, die als levensmotto had, “je moet niet altijd ik, ik zeggen. Maar je moet elkaar helpen en altijd klaar staan voor de ander”. En dat heeft ze in haar lange werkzame leven altijd gedaan. Toespraak van de poldersecretaris bij het afsvcheid van Jan Resoort als voorzitter van het polderbestuur. Het is thans de laatste maal dat wij u als voorzitter in ons midden hebben en ik weet zeker dat gij vanmorgen met gemengde gevoelens hierheen gekomen bent. Vanaf 1914 waart gij bestuurslid en vanaf 1920 voorzitter van onzen polder, uw leeftijd is oorzaak dat gij thans moet aftreden. Het is niet mijn bedoeling hier een lange rede tegen u te houden, of een opsomming te geven van al hetgeen in den loop van die jaren in onze polder gebeurd is. De eenvoud die u al die jaren gekenmerkt heeft en de wijze waarop gij uw taak vervuld hebt, is toch oorzaak dat ik hier namens ons geheele bestuur een enkel woord tot u richt. Ik sprak zooeven over gemengde gevoelens waarmee gij thans hier zit. Ja Resoort, als ge terug ziet op de jaren die achter u liggen en denkt aan al wat er gepasseerd is, zowel lief en leed, dan kan het niet anders of dit afscheid moet u zwaar vallen. Met vele menschen zijt ge in den loop der jaren in aanraking geweest, waaraan gij aangename, maar ook minder aangename herinneringen hebt. Ge hebt steeds getoond de rechte man op de rechte plaats te zijn. Er waren er wel eens die zeiden: Resoort kijkt niet zo nauw, b.v. wanneer het schouwhouden betrof. Gij waart er dan ook nooit voor te vinden, een nalatige, direct een schouwboete op te leggen. Het lag meer in uw geest eerst met de mensen te gaan praten. Velen zullen u missen en ook het bestuur zal u missen. Gij had het voorrecht om naast uw bescheiden tact van optreden, de menschen, doch ook de polder te kennen. Voor mij als secretaris-penningmeester beteekent uw aftreden wel het meest, het is immers zoo, dat de voorzitter en de secretaris-penningmeester de meest lopende zaken met elkaar regelen. In de 7 jaar dat ik thans deze admininstratieve functie vervul, was het altijd, “zoo jij het doet zal het wel goed zijn”. Dat beteekende niet dat ik het alleen wist, maar het getuigde van goede samenwerking tusschen ons. Onze polder heeft steeds aan u een zuinige voorzitter gehad, dat zeer op prijs werd gesteld. En nu geachte voorzitter, nogmaals onzen hartelijken dank. Het bestuur heeft gemeend u een blijvend aandenken te moeten aanbieden, n.l. een rookstandaard waarin de woorden “Polder Rietveld 1938” en wij hopen dat ge deze standaard nog vele jaren zal mogen gebruiken en dat ge steeds terug zult denken wat we voor den polder met elkaar hebben gedaan.”